Nieuw per 17 oktober 2018 ingetreden wetgeving: Wet bescherming bedrijfsgeheimen
22/1/2019 | Een van de belangrijke consequenties van bescherming uit hoofde van het octrooirecht is dat de technische uitvinding of werkwijze op een nawerkbare wijze wordt gepubliceerd in een openbaar register wil men er bescherming aan kunnen ontlenen. Dat er economische belangen zijn om een bepaalde vinding juist niet te publiceren is een oud gegeven. Een voorbeeld is het recept van Coca Cola dat al sinds het eind van de 19e eeuw als bedrijfsgeheim bewaard wordt. Hoewel bedrijfsgeheimen van een andere categorie zijn en zich niet per definitie kwalificeren als intellectueel eigendom, zijn de handhavingsmogelijkheden bij inbreuk wel vergelijkbaar met die van intellectuele eigendomsrechten.
Al uit het Lindenbaum v Cohen-arrest van 1919 bleek dat bedrijfsgeheimen juridische bescherming genieten. Deze zaak had betrekking op de bescherming van bedrijfsgeheimen door het uitlokken van bekendmaking van bedrijfsgeheimen door een werknemer van een concurrent. Dit werd onrechtmatig geacht wegens schending van een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Daarnaast worden bedrijfsgeheimen doorgaans beschermd door geheimhoudingsclausules in onderlinge overeenkomsten, maar deze overeenkomsten zijn uiteraard beperkt omdat zij geen effect hebben op derden. Op Europees niveau is er behoefte ontstaan naar eenduidige regelgeving omtrent bescherming van bedrijfsgeheimen. Dit heeft ertoe geleid dat op 17 oktober 2018 de Wet bescherming bedrijfsgeheimen (WBB) in Nederland van kracht is geworden (als uitvoering van de Richtlijn 2016/943/EU).
De WBB definieert een bedrijfsgeheim als informatie die geheim is en dus niet algemeen bekend is bij, of gemakkelijk toegankelijk voor, degenen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met dergelijke informatie. Verder bezit deze informatie handelswaarde omdat zij geheim is. Tot slot moet de informatie door de rechtmatige bezitter onderworpen zijn aan redelijke maatregelen om deze geheim te houden. Er wordt volgens de WBB inbreuk gemaakt op een bedrijfsgeheim wanneer de informatie is verkregen door middel van onbevoegde toegang of andere gedragingen die, gezien de omstandigheden, worden beschouwd als strijdig met eerlijke handelspraktijken. Niet onrechtmatig zijn echter onder meer het onafhankelijk ontdekken of ontwerpen, of het verkrijgen van bepaalde informatie door observatie, onderzoek, demontage of testen van een product of voorwerp dat ter beschikking van het publiek is gesteld of dat op een rechtmatige manier in het bezit is van degene die de informatie verwerft en die niet gebonden is aan een rechtsgeldige verplichting het verkrijgen van het bedrijfsgeheim te beperken.
Eenmaal vaststaat dat er inbreuk is gepleegd op een bedrijfsgeheim, kan de rechter op vordering van de houder van het bedrijfsgeheim de inbreukmaker bevelen tot onder meer staking van het gebruik of openbaarmaking van het bedrijfsgeheim en verbieden om inbreukmakende goederen te produceren, aan te bieden, in de handel te brengen of te gebruiken, of om inbreukmakende goederen voor deze doeleinden in te voeren, uit te voeren of op te slaan. Daarnaast behoren ook de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende beslaglegging en executie tot afgifte van roerende zaken tot de mogelijkheden. In die zin zijn de handhavingsmogelijkheden van een bedrijfsgeheim vergelijkbaar met die van intellectuele eigendomsrechten.
Toch is een bedrijfsgeheim geen absoluut, exclusief recht dat tegen iedere derde is in te roepen. Het is immers alleen (relatief) in te roepen jegens een inbreukmaker die een bedrijfsgeheim onrechtmatig heeft verkregen, gebruikt of openbaar heeft gemaakt. Daarbij zal het niet altijd eenvoudig zijn om te bewijzen dat een beweerdelijke inbreukmaker bepaalde geheime informatie op een onrechtmatige wijze heeft verkregen. Deze bewijsplicht geldt niet voor de houder van een octrooirecht. Wel kan bescherming van een bedrijfsgeheim een alternatief zijn voor een octrooi, omdat een uitvinder van een technische werkwijze de keuze heeft tussen enerzijds het aanvragen van een octrooirecht - waarbij hij de werkwijze wel op een nawerkbare wijze openbaar dient te maken - anderzijds het koesteren daarvan als bedrijfsgeheim. In dat laatste geval komt zijn kennis in beginsel niet op straat te liggen en kan de beschermingsduur in de praktijk veel langer zijn dan de maximale periode van 20 jaar die het octrooirecht kan bieden.
Vorige